Pagina inhoud

    Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek III Rv.)

    Inleiding procedures niet-scheidingszaken

    De wetgever onderscheidt in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wat betreft personen- en familierecht in scheidingszaken en andere dan scheidingszaken. Afd. 1, Titel 6, Boek III Rv. behandelt de “andere dan scheidingszaken”. Deze procedures zijn verzoekschriftprocedures. De afdeling omvat 28 bepalingen (art. 798 Rv. tot en met art. 813 Rv.). Daarvan zijn echter 10 bepalingen vervallen (art. 808a tot en met art. 808j Rv.).

    Deze procedures kunnen verschillende kwesties in het personen- en familierecht tot onderwerp hebben: verzoeken met betrekking tot het gezag over en de verzorging en opvoeding van minderjarigen, curatele, onderbewindstelling of mentorschap van meerderjarigen, zaken van levensonderhoud (alimentatie).

    De wettelijke bepalingen die gelden voor verzoekschriftprocedures in het algemeen gelden – voor zover de wet in deze afdeling daar geen uitzondering op maak – ook voor de verzoekschriftprocedures in familiezaken. Zie voor de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure de pagina Verzoekschriftprocedure in 1e aanleg.

    Begrip belanghebbende in familierechtprocedures

    Art. 798 Rv. begint met te bepalen, wie belanghebbenden zijn in het kader van deze afdeling. Het zijn van belanghebbende is een voorwaarde om deel te mogen nemen aan de procedure.

    In art. 798 lid 1 Rv. wordt “belanghebbende” ruim gedefinieerd: “onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”.

    Lid 1 bepaalt verder, dat degene die niet de ouder is en <die> de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.

    De Hoge Raad heeft in een arrest HR 22 januari 1999 (Stichting Interculturele Jeugdzorg A.) (NJ 1999, 243) de beslissing van het Hof bevestigd, dat tot belanghebbenden ook behoren de pleegouders. Dat vloeit eigenlijk ook voort uit de wettekst lijkt mij.

    Belanghebbenden in zaken van curatele en onderbewindstelling

    Art. 798 lid 2 Rv. bepaalt, dat in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap ook als belanghebbende heeft te gelden: de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.

    Inhoud verzoekschrift in familiezaken en bijlagen daarbij

    Onverminderd het bepaalde in art. 278 lid 1 Rv., moet een verzoekschrift de namen en – voor zover bekend, de voornamen en de woonplaats van de belanghebbenden – bevatten, en tevens van anderen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn (art. 799 lid 1 Rv.). De vereisten die gesteld worden aan verzoekschriftprocedures in het algemeen gelden hier dus ook. Zie de pagina Verloop verzoekschriftprocedures.

    Bij de indiening van het verzoekschrift ter griffie worden, voor zover nodig, overgelegd de bescheiden die kunnen dienen tot bewijs van de gestelde feiten. Eveneens worden de nodige afschriften van het verzoekschrift en de bescheiden overgelegd (art. 799 lid 2 Rv.).

    Verzoek ondertoezichtstelling moet de concrete bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige vermelden

    Daarnaast moet een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling ex art. 1:255 lid 1 B.W. c.q. art. 1:260 lid 1 B.W. (verlenging OTS) de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige vermelden, en ook de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden (art. 799a lid 1 Rv.). Zie ook de pagina Ondertoezichtstelling van minderjarigen.

    Horen van de minderjarige op verzoek ondertoezichtstelling en diens reactie vermelden

    Tevens vermeldt het verzoekschrift of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven (art. 799a lid 2 Rv.).

    Het horen van de minderjarige – en het opnemen in het verzoekschrift van diens reactie daarop – is blijkens art. 799a lid 3 Rv. ook verplicht in de volgende zaken:

    – ondertoezichtstelling minderjarige asielzoeker (art. 1:256 B.W.);

    – vervanging van de gecertificeerde instelling door een andere bij ondertoezichtstelling (art. 1:259 B.W.);

    – opheffing van de ondertoezichtstelling (art. 1;260 B.W.);

    – uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de ondertoezichtgestelde minderjarige (art. 1:265b lid 1 B.W.);

    – verlenging van de uithuisplaatsing (art. 1:265c lid 2 B.W.);

    – gedeeltelijk belasten gecertificeerde instelling met het gezag over de minderjarige (art. 1:265e lid 1 B.W.) en de wijziging van die beslissing (art. 1:265e lid 4 B.W.);

    – vervangende toestemming medische behandeling minderjarige door de kinderrechter (art. 1:265h B.W.);

    – wijziging op verzoek van de gecertificeerde instelling van de verblijfplaats van de minderjarige die tenminste een jaar bij een pleegouder heeft verbleven (art. 1:265i B.W.).

    Kennelijk is dit dus niet vereist bij de verlening van de OTS (art. 1:260 B.W.). Die bepaling staat niet in de opsomming van art. 799a lid 3 Rv..

    En voorts moet de minderjarige gehoord worden – en moet daarvan in het verzoek verslag gedaan worden – in een procedure tot:

    – beëindiging van het ouderlijk gezag (art. 1:266 B.W.);

    – herstel van het ouderlijk gezag (art. 1:277 B.W.).

    Zie voor deze procedures de pagina Beëindiging van het ouderlijk gezag.

    Verder moet de minderjarige blijkens art. 799a lid 3 Rv. ook gehoord worden – en moet dit gerelateerd worden in het verzoekschrift – in geval van:

    – beëindiging van de voogdij (art. 1:327 B.W.);

    – beëindiging van de voogdij van een gecertificeerde instelling (art. 1:328 B.W.).

    Zie over voogdij en de beëindiging daarvan de pagina Beëindiging van de voogdij.

    Oproeping belanghebbenden door de rechtbank in familiezaken

    Tenzij de rechter meteen een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. Is de woonplaats niet bekend, dan wordt bij de oproeping het verzoek kort aangeduid (art. 800 lid 1 Rv.).

    Oproep rechtbank om te verschijnen in familiezaak

    Ook kan de rechter bevelen dat degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen (art. 800 lid 2 Rv.).

    Onmiddellijke voorziening ondertoezichtstelling alleen in spoedeisende gevallen

    De volgende beschikkingen kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige (art. 800 lid 3 Rv.):

    – de beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige;

    – de beschikking tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen;

    – een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij, en

    – een beschikking als bedoeld in art. 1:265i lid 2 B.W. (zie boven).

    Deze beschikkingen verliezen hun kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.

    Alimentatieprocedures: termijn voor indienen verweerschrift

    In zaken van levensonderhoud wordt in de oproeping van de belanghebbenden een termijn vermeld waarbinnen dezen een verweerschrift kunnen indienen. Indien binnen die termijn geen verweerschrift wordt ingediend, kan, tenzij art. 809 Rv. toepassing vindt, een mondelinge behandeling achterwege blijven (art. 801 lid 1 Rv.).

    De oproeping van de belanghebbende gaat in alimentatiezaken vergezeld van de mededeling dat de rechter kan bepalen dat de mondelinge behandeling achterwege kan blijven indien binnen de voor het indienen van een verweerschrift vastgestelde termijn geen verweerschrift wordt ingediend, alsmede van de mededeling dat de indiening slechts kan geschieden door een advocaat (art. 801 lid 2 Rv.).

    Ondervraging verzoeker of belanghebbende bij deze thuis

    Indien een verzoeker, een belanghebbende, of een ander wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn en die moet worden ondervraagd, in Nederland verblijft, doch buiten staat is zich naar het gerechtsgebouw te begeven, kan de ondervraging op diens verblijfplaats geschieden. Zou de rechter zich daartoe buiten zijn rechtsgebied moeten begeven, dan kan hij een rechter binnen wiens rechtsgebied de betrokkene verblijft, verzoeken de ondervraging te verrichten (art. 802 Rv.).

    Wetswijziging: zitting Jeugdzaken in de gesloten inrichting

    Met de wetswijziging inzake het tegengaan van huwelijkse gevangenschap en enige andere wetten (Stb. 2023, 84) – die in werking is getreden per 1 juli 2023 – is met de invoeging van art. 802a Rv. de mogelijkheid toegevoegd om de Jeugdrechter zitting te laten houden in de gesloten instelling waar de minderjarige zich bevindt. De bepaling is komen te luiden:

    “In alle zaken betreffende een verzoek tot verlening van een machtiging als bedoeld in paragraaf 6.1 van de Jeugdwet, een verzoek op grond van Afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 of betreffende een voorziening in het gezag als bedoeld in artikel 241 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter bepalen dat de zitting wordt gehouden in de gesloten accommodatie, bedoeld in de Jeugdwet, waarin de jeugdige verblijft.”

    Zie voor de wijziging die per 1 juli 2023 ingaat de Memorie van Toelichting. De Minister merkt op, dat deze wijziging is ingevoerd op advies van de Kinderombudsman. De MvT meldt:

    “Daarmee wordt voorkomen dat de jeugdige door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) onder begeleiding vervoerd moet worden naar een gerechtsgebouw en daar (in het cellencomplex) soms vele uren moet wachten op de behandeling van zijn zaak. Het betreft kwetsbare jongeren die civielrechtelijk gesloten zijn geplaatst om behandeld te kunnen worden.”

    Behandeling familiezaken met gesloten deuren

    In verband met de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbenden, geschiedt de mondelinge behandeling met gesloten deuren (art. 803 lid 1 Rv.).

    De rechter kan evenwel op verzoek van een belanghebbende bepalen dat de mondelinge behandeling geheel of gedeeltelijk openbaar is, indien zwaarwegende belangen bij openbaarheid daartoe aanleiding geven en de belangen als bedoeld in het eerste lid zich daartegen niet verzetten (art. 803 lid 2 Rv.).

    Mededeling datum waarop uitspraak gedaan wordt in familiezaak

    Na afloop van de mondelinge behandeling deelt de rechter aan de ter zitting verschenen personen mede op welke zitting de beschikking zal worden uitgesproken (art. 804 Rv.).

    Toezending beschikking familiezaak aan partijen

    De griffier verstrekt of verzendt onverwijld een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, de verschenen belanghebbenden en de niet verschenen belanghebbenden aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. De griffier verstrekt of verzendt eveneens een afschrift van een beschikking die een minderjarige of de herroeping van een adoptie betreft, aan de raad voor de kinderbescherming, tenzij de beschikking het levensonderhoud van de minderjarige betreft (art. 805 lid 1 Rv.).

    Mededeling beroepstermijn familiezaken

    De griffier vermeldt daarbij de termijn waarbinnen en de wijze waarop hoger beroep kan worden ingesteld (art. 805 lid 2 Rv.).

    Toezenden berekening alimentatie bij de beschikking in alimentatiezaken

    Bij beschikkingen betreffende het verstrekken van levensonderhoud verstrekt de griffier aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden de berekeningen van de behoefte en de draagkracht die mede aan de beschikking ten grondslag liggen (art. 805 lid 3 Rv.).

    Hoger beroep tegen beschikkingen in andere dan scheidingszaken

    Ten opzichte van de algemene regel voor hoger beroep in beschikkingen (art. 358 lid 2 Rv.) gelden voor familiezaken niet zijnde echtscheidingsprocedures – amper waar te nemen – afwijkende regels voor het instellen van hoger beroep (art. 806 lid 1 Rv.).

    Hoger beroep tegen de beschikking kan worden ingesteld:

    – door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
    – door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

    Het verschil zit in de woorden “en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is toegezonden”. Zie voor de algemene regeling de pagina Hoger beroep tegen beschikkingen.

    Op de procedure in hoger beroep zijn art. 799 Rv. tot en met art. 805 lid 1 Rv. van overeenkomstige toepassing (art. 806 lid 2 Rv.).

    Geen rechtsmiddel (behalve cassatie) mogelijk in de volgende familiezaken

    Tegen beschikkingen over de volgende onderwerpen staat volgens art. 807 Rv. – afgezien van cassatie in het belang der wet – geen rechtsmiddel open:

    – voorlopige ondertoezichtstelling minderjarige (art. 1:257 B.W.);

    – wijziging van de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling belast is (art. 1:259 B.W.);

    – beslissingen over geschillen inzake de ondertoezichtstelling (art. 1:262b B.W.);

    – bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing inzake de verzorging en opvoeding van de minderjarige (art. 1:263 lid 3 B.W.);

    – vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (art. 1:264 B.W.);

    – gehele of gedeeltelijke intrekking van de schriftelijke aanwijzing door de GI (art. 1:265 B.W.).

    Hiervan is uitgezonderd de beschikking ingevolge art. 1:265f lid 2 B.W. (beslissing kinderrechter over de beperking van de contacten van een met gezag belaste ouder met de minderjarige met het oog op een uithuisplaatsing).

    Blijkens het arrest HR 9 februari 2024 (hoger beroep verzoek netwerkplaatsing) geldt dit rechtsmiddelenverbod niet voor een verzoek van de – uit de ouderlijke macht ontzette – moeder om de kinderen bij haar moeder te plaatsen (zgn. netwerkplaatsing). Het Hof had ten onrechte geoordeeld, dat dit verzoek – dat is gestoeld op 1:265d lid 2 B.W. – ook valt onder het rechtsmiddelenverbod van art. 807 Rv.. De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2):

    “Tegen eindbeschikkingen staat hoger beroep open tenzij de wet anders bepaalt (art. 358 lid 1 Rv). Art. 807 Rv sluit ten aanzien van beschikkingen, gegeven op de voet van een aantal in het artikel opgesomde bepalingen, de mogelijkheid van een gewoon rechtsmiddel uit.

    Tot die bepalingen behoort niet art. 1:265d BW, op welke bepaling de beschikking van de rechtbank berust. Anders dan beslissingen, gegeven op de voet van de art. 1:263-265 BW, waarin het gaat om door een gecertificeerde instelling in het kader van haar toezichthoudende taak gegeven schriftelijke aanwijzingen, heeft de wetgever beslissingen op de voet van de art. 1:265a-j BW niet van beoordeling in hoger beroep willen uitsluiten.”

    Opmerkelijk genoeg heeft de wetgever wel art. 1:265f lid 2 B.W. genoemd als uitzondering op het rechtsmiddelenverbod, maar art. 1:265a B.W. tot en met art. 1:265j B.W. niet. Volgens de Hoge Raad was dat echter wel de bedoeling.

    Zie over het materiële recht inzake OTS ook de pagina Ondertoezichtstelling.

    Verder zijn van hoger beroep uitgesloten beschikkingen inzake:

    – aanhouding beslissing tot herstel van het gezag van de ouder voor een proeftijd (art. 1:278 lid 2 B.W.);

    – wijziging verblijfplaats minderjarige door de ouder(s) nadat deze tenminste een jaar bij een pleeggezin heeft gewoond (art. 1:253s B.W.) c.q. door de voogd (art. 1:336a B.W.);

    – benoeming tijdelijke bewindvoerder bij meerderjarigenbewind (art. 1:435 lid 2 B.W.) dan wel bij mentorschap over een meerderjarige (art. 1:452 lid 2 B.W.).

    Procedures betreffende minderjarigen worden behandeld door de Kinderrechter

    Zaken betreffende minderjarigen die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt worden behandeld door de kinderrechter. Dit met uitzondering van zaken welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen (art. 808 Rv.).

    Indien deze de zaak naar de meervoudige kamer verwijst, neemt de kinderrechter aan de mondelinge behandeling deel.

    Rechtbank beslist in zaken betreffende minderjarigen van 12 jaar en ouder niet dan na het horen van de minderjarige

    In zaken betreffende minderjarigen beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken (art. 809 lid 1 Rv.).

    In de kwestie leidend tot HR 20 mei 2022 (horen minderjarige) wees de Hoge Raad de cassatieklachten van de moeder inzake het horen van de minderjarige in het kader van art. 809 Rv. van de hand. De conclusie van de P-G van 18 maart 2022 in deze zaak werd door de Hoge Raad gevolgd (met een art. 81 R.O.) afwijzing). Deze conclusie bevat enkele interessante opmerkingen over de toepassing van art. 809 Rv.

    De regeling van art. 809 Rv. is een uitwerking voor de Nederlandse wet van art. 12 IVRK. Zie ook de pagina Verdragen familierecht. De P-G merkt op, dat de hoorregeling van minderjarigen een recht – en (in principe) geen plicht – inhoudt van de minderjarige van twaalf jaar en ouder in om zijn mening aan de rechter kenbaar te maken. In deze zaak had de voorzitter van het Hof een gesprek gehad met het kind om haar mening over de omgangsregeling te horen. De stelling van de moeder, dat het Hof niet deskundig was om te onderkennen of het kind hierbij wel haar werkelijke mening had laten blijken wees de P-G (Myriam Lückers) van de hand. Zij schreef hierover:

    “3.20 (…) Het hof overweegt in rov. 5.11 dat:

    “(…) tegen de achtergrond van het langdurige loyaliteitsconflict waarin [de dochter] zich bevindt niet eenvoudig is om vast te stellen hoe vrij [de dochter] zich voelt om een eigen mening te vormen en die te uiten (…)”

    3.21 Het hof erkent hiermee dat een kind dat zich in een loyaliteitsconflict bevindt niet altijd zijn vrije mening kan geven. Anders dan het onderdeel lijkt te suggereren is er echter in het kader van de hoorregeling van art. 809a Rv geen plaats om een psycholoog die deskundig is op het gebied van ouderverstoting aanwezig te laten zijn bij het kindgesprek om vast te stellen of hetgeen de dochter heeft verklaard ook daadwerkelijk haar eigen mening is. Het gesprek dient ook niet als bewijs, maar geeft de mogelijkheid aan een kind om zijn mening ten aanzien van de kwestie waarover een rechter moet beslissen kenbaar te maken.

    Het hoorrecht van art. 809 Rv. geldt niet voor procedures over het levensonderhoud van een minderjarige, die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt. Dit impliceert dat minderjarigen van 16 jaar en ouder in alimentatiezaken ook hun zegje mogen doen.

    Het horen van de minderjarige is niet nodig, als het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft.

    De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. Hetzelfde geldt in zaken betreffende het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.

    Horen van de betrokkene in procedures betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap

    In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap is de eerste volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onder curatele te stellen of gestelde persoon, ten aanzien van degene wiens goederen het betreft alsmede ten aanzien van de persoon ten behoeve van wie mentorschap is verzocht of is ingesteld (art. 809 lid 2 Rv.).

    Achterwege laten horen minderjarige in spoedeisende zaken

    Indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, kan de rechter de beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in art. 1:265i lid 2 B.W. geven zonder toepassing van art. 809 lid 1 Rv. (art. 809 lid 3 Rv.).

    Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.

    Nadere oproeping minderjarige om gehoord te worden

    Als de minderjarige van de in het eerste en derde lid bedoelde gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan de rechter een nadere dag bepalen, waarop hij voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan kan de zaak zonder hem worden behandeld (art. 809 lid 4 Rv.).

    Voorzieningen met betrekking tot minderjarigen

    De rechter kan – wanneer het minderjarigen betreft – altijd het advies van de Raad voor de Kinderbescherming inwinnen (art. 810 lid 1 Rv.). Dit tenzij het gaat om de kinderalimentatie.

    De raad voor de kinderbescherming kan in deze zaken eigener beweging zijn mening schriftelijk aan de rechter kenbaar maken of ter terechtzitting verschijnen, indien de raad dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht (art. 810 lid 2 Rv.).

    De raad voor de kinderbescherming ontvangt daartoe onverwijld een afschrift van het verzoekschrift, en wordt tijdig van het tijdstip van de terechtzitting op de hoogte gesteld (art. 810 lid 3 Rv.).

    Wanneer de zaak evenwel de ondertoezichtstelling van een minderjarige betreft, dan wel de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, beslist de rechter niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping daartoe van de raad voor de kinderbescherming (art. 810 lid 4 Rv.).

    Dit met uitzondering van de toepassing of overeenkomstige toepassing van:

    – vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (art. 1:264 B.W.);

    – gehele of gedeeltelijke intrekking van de schriftelijke aanwijzing door de GI (art. 1:265 B.W.).

    Overlegging deskundigenrapport door ouder in zaken betreffende minderjarigen

    In zaken betreffende minderjarigen beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet (art. 810a lid 1 Rv.).

    De achtergrond van art. 810a Rv is gelegen in de wens van de Tweede Kamer om tegemoet te komen aan de veelgehoorde kritiek van ouders met betrekking tot de gebrekkige mogelijkheden die hun ten dienste staan om een rapport van de RvdK te bestrijden met de resultaten van extern deskundigenonderzoek. Volgens hen werden verzoeken om een tegenonderzoek te vaak afgewezen waardoor het beginsel van equality of arms geweld werd aangedaan: de rapportage van de RvdK bepaalt in de praktijk in hoge mate de uitkomst en er is te weinig mogelijkheid voor kritische tegenspraak. Ruimere mogelijkheden voor contra-expertise werden bepleit. Naar aanleiding hiervan is art. 810a Rv. in de wet opgenomen.

    Dit geldt niet in zaken als bedoeld in art. 810a lid 2 Rv., en ook niet in zaken die het levensonderhoud van een minderjarige betreffen.

    Ook geldt dit blijkens de conclusie van de P-G van 18 maart 2022 (randnr. 3.33) niet in zaken die gaan over de omgangsregeling (een debat tussen de ouders). Ook al was er in die zaak wel mede sprake van een ondertoezichtstelling van het kind.

    Eenzelfde oordeel is te vinden in Hof Arnhem 4 november 2021. Het Hof overwoog:

    “5.3 Het hof vat het verzoek van de vader op als een verzoek op basis van het tweede lid van artikel 810a Rv, nu hij het hof heeft verzocht een contra-expertise te gelasten. Het hof is echter van oordeel dat het tweede lid niet van toepassing is nu sprake is van een geschil tussen de ouders onderling. Het tweede lid regelt het recht op een contra-expertise in zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Daarmee wordt voor de verweerder tegenover de overheidsinstantie recht gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’.”

    Benoeming deskundige in zaken van ondertoezichtstelling van minderjarigen

    In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet (art. 810a lid 2 Rv.).

    Kosten van de deskundige in zaken van ondertoezichtstelling van minderjarigen

    In de in art. 810a lid 2 Rv. genoemde zaken wordt het aan de in dat lid bedoelde deskundige toekomende bedrag overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Van de ouder kan een bijdrage worden gevraagd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels (art. 810a lid 3 Rv.).

    Recht op inzage in procedures betreffende minderjarigen

    In zaken betreffende minderjarigen worden krachtens art. 811 lid 1 Rv. als belanghebbenden bij het recht op inzage en afschrift op grond van art. 290 Rv. van door de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie overgelegde bescheiden, en van door een deskundige op verzoek van de rechter overgelegde bescheiden aangemerkt:

    a. de verzoekers;

    b. ouders en voogden;

    c. degenen die de minderjarige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en die uit dien hoofde een nauwe persoonlijke betrekking met het kind hebben, en

    d. de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij de rechter is gebleken dat hij niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

    Inzage of afschrift kan evenwel worden geweigerd door de rechter aan wie de bescheiden zijn overgelegd, op een van de gronden, genoemd in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, van de Wet open overheid (art. 811 lid 2 Rv.).

    Tegen de beschikking tot weigering van inzage staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet (art. 811 lid 3 Rv.).

    Overdragen van de minderjarige aan de rechthebbende ouder

    Iedere beschikking waarbij het gezag over minderjarige kinderen wordt toegewezen, geeft de rechthebbende ouder de bevoegdheid om ‘afgifte’ van de minderjarige af te dwingen, zo nodig met de ‘sterke arm der wet’ (de politie) (art. 812 lid 1 Rv.).

    Medewerking Openbaar Ministerie

    Het openbaar ministerie verleent krachtens art. 813 lid 1 Rv. zo nodig zijn medewerking:

    a. aan de voorgeleiding van een minderjarige voor de rechter op grond van art. 809 Rv.;

    b. aan e overbrenging van een minderjarige in verband met een uithuisplaatsing ingevolge art. 1:265b B.W. of art. 1:326 B.W. (bij voogdij);

    c. of de afgifte van minderjarigen op grond van art. 812 Rv.;

    d. de tenuitvoerlegging van beschikkingen op grond van art. 1:278 lid 2 B.W. (verblijf bij de ouder gedurende de proeftijd tot herstel van het ouderlijk gezag);

    Bevoegdheid tot binnentreden politie voor tenuitvoerlegging beschikkingen inzake een minderjarige in familiezaken

    De ambtenaar van politie die door het openbaar ministerie is aangewezen om de in art. 813 lid 1 Rv. bedoelde medewerking te verlenen, heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (art. 813 lid 2 Rv.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 18-04-2024]

    Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek III Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek III Rv.)

      Inleiding procedures niet-scheidingszaken

      De wetgever onderscheidt in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wat betreft personen- en familierecht in scheidingszaken en andere dan scheidingszaken. Afd. 1, Titel 6, Boek III Rv. behandelt de “andere dan scheidingszaken”. Deze procedures zijn verzoekschriftprocedures. De afdeling omvat 28 bepalingen (art. 798 Rv. tot en met art. 813 Rv.). Daarvan zijn echter 10 bepalingen vervallen (art. 808a tot en met art. 808j Rv.).

      Deze procedures kunnen verschillende kwesties in het personen- en familierecht tot onderwerp hebben: verzoeken met betrekking tot het gezag over en de verzorging en opvoeding van minderjarigen, curatele, onderbewindstelling of mentorschap van meerderjarigen, zaken van levensonderhoud (alimentatie).

      De wettelijke bepalingen die gelden voor verzoekschriftprocedures in het algemeen gelden – voor zover de wet in deze afdeling daar geen uitzondering op maak – ook voor de verzoekschriftprocedures in familiezaken. Zie voor de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure de pagina Verzoekschriftprocedure in 1e aanleg.

      Begrip belanghebbende in familierechtprocedures

      Art. 798 Rv. begint met te bepalen, wie belanghebbenden zijn in het kader van deze afdeling. Het zijn van belanghebbende is een voorwaarde om deel te mogen nemen aan de procedure.

      In art. 798 lid 1 Rv. wordt “belanghebbende” ruim gedefinieerd: “onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”.

      Lid 1 bepaalt verder, dat degene die niet de ouder is en <die> de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.

      De Hoge Raad heeft in een arrest HR 22 januari 1999 (Stichting Interculturele Jeugdzorg A.) (NJ 1999, 243) de beslissing van het Hof bevestigd, dat tot belanghebbenden ook behoren de pleegouders. Dat vloeit eigenlijk ook voort uit de wettekst lijkt mij.

      Belanghebbenden in zaken van curatele en onderbewindstelling

      Art. 798 lid 2 Rv. bepaalt, dat in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap ook als belanghebbende heeft te gelden: de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.

      Inhoud verzoekschrift in familiezaken en bijlagen daarbij

      Onverminderd het bepaalde in art. 278 lid 1 Rv., moet een verzoekschrift de namen en – voor zover bekend, de voornamen en de woonplaats van de belanghebbenden – bevatten, en tevens van anderen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn (art. 799 lid 1 Rv.). De vereisten die gesteld worden aan verzoekschriftprocedures in het algemeen gelden hier dus ook. Zie de pagina Verloop verzoekschriftprocedures.

      Bij de indiening van het verzoekschrift ter griffie worden, voor zover nodig, overgelegd de bescheiden die kunnen dienen tot bewijs van de gestelde feiten. Eveneens worden de nodige afschriften van het verzoekschrift en de bescheiden overgelegd (art. 799 lid 2 Rv.).

      Verzoek ondertoezichtstelling moet de concrete bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige vermelden

      Daarnaast moet een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling ex art. 1:255 lid 1 B.W. c.q. art. 1:260 lid 1 B.W. (verlenging OTS) de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige vermelden, en ook de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden (art. 799a lid 1 Rv.). Zie ook de pagina Ondertoezichtstelling van minderjarigen.

      Horen van de minderjarige op verzoek ondertoezichtstelling en diens reactie vermelden

      Tevens vermeldt het verzoekschrift of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven (art. 799a lid 2 Rv.).

      Het horen van de minderjarige – en het opnemen in het verzoekschrift van diens reactie daarop – is blijkens art. 799a lid 3 Rv. ook verplicht in de volgende zaken:

      – ondertoezichtstelling minderjarige asielzoeker (art. 1:256 B.W.);

      – vervanging van de gecertificeerde instelling door een andere bij ondertoezichtstelling (art. 1:259 B.W.);

      – opheffing van de ondertoezichtstelling (art. 1;260 B.W.);

      – uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de ondertoezichtgestelde minderjarige (art. 1:265b lid 1 B.W.);

      – verlenging van de uithuisplaatsing (art. 1:265c lid 2 B.W.);

      – gedeeltelijk belasten gecertificeerde instelling met het gezag over de minderjarige (art. 1:265e lid 1 B.W.) en de wijziging van die beslissing (art. 1:265e lid 4 B.W.);

      – vervangende toestemming medische behandeling minderjarige door de kinderrechter (art. 1:265h B.W.);

      – wijziging op verzoek van de gecertificeerde instelling van de verblijfplaats van de minderjarige die tenminste een jaar bij een pleegouder heeft verbleven (art. 1:265i B.W.).

      Kennelijk is dit dus niet vereist bij de verlening van de OTS (art. 1:260 B.W.). Die bepaling staat niet in de opsomming van art. 799a lid 3 Rv..

      En voorts moet de minderjarige gehoord worden – en moet daarvan in het verzoek verslag gedaan worden – in een procedure tot:

      – beëindiging van het ouderlijk gezag (art. 1:266 B.W.);

      – herstel van het ouderlijk gezag (art. 1:277 B.W.).

      Zie voor deze procedures de pagina Beëindiging van het ouderlijk gezag.

      Verder moet de minderjarige blijkens art. 799a lid 3 Rv. ook gehoord worden – en moet dit gerelateerd worden in het verzoekschrift – in geval van:

      – beëindiging van de voogdij (art. 1:327 B.W.);

      – beëindiging van de voogdij van een gecertificeerde instelling (art. 1:328 B.W.).

      Zie over voogdij en de beëindiging daarvan de pagina Beëindiging van de voogdij.

      Oproeping belanghebbenden door de rechtbank in familiezaken

      Tenzij de rechter meteen een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. Is de woonplaats niet bekend, dan wordt bij de oproeping het verzoek kort aangeduid (art. 800 lid 1 Rv.).

      Oproep rechtbank om te verschijnen in familiezaak

      Ook kan de rechter bevelen dat degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen (art. 800 lid 2 Rv.).

      Onmiddellijke voorziening ondertoezichtstelling alleen in spoedeisende gevallen

      De volgende beschikkingen kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige (art. 800 lid 3 Rv.):

      – de beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige;

      – de beschikking tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen;

      – een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij, en

      – een beschikking als bedoeld in art. 1:265i lid 2 B.W. (zie boven).

      Deze beschikkingen verliezen hun kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.

      Alimentatieprocedures: termijn voor indienen verweerschrift

      In zaken van levensonderhoud wordt in de oproeping van de belanghebbenden een termijn vermeld waarbinnen dezen een verweerschrift kunnen indienen. Indien binnen die termijn geen verweerschrift wordt ingediend, kan, tenzij art. 809 Rv. toepassing vindt, een mondelinge behandeling achterwege blijven (art. 801 lid 1 Rv.).

      De oproeping van de belanghebbende gaat in alimentatiezaken vergezeld van de mededeling dat de rechter kan bepalen dat de mondelinge behandeling achterwege kan blijven indien binnen de voor het indienen van een verweerschrift vastgestelde termijn geen verweerschrift wordt ingediend, alsmede van de mededeling dat de indiening slechts kan geschieden door een advocaat (art. 801 lid 2 Rv.).

      Ondervraging verzoeker of belanghebbende bij deze thuis

      Indien een verzoeker, een belanghebbende, of een ander wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn en die moet worden ondervraagd, in Nederland verblijft, doch buiten staat is zich naar het gerechtsgebouw te begeven, kan de ondervraging op diens verblijfplaats geschieden. Zou de rechter zich daartoe buiten zijn rechtsgebied moeten begeven, dan kan hij een rechter binnen wiens rechtsgebied de betrokkene verblijft, verzoeken de ondervraging te verrichten (art. 802 Rv.).

      Wetswijziging: zitting Jeugdzaken in de gesloten inrichting

      Met de wetswijziging inzake het tegengaan van huwelijkse gevangenschap en enige andere wetten (Stb. 2023, 84) – die in werking is getreden per 1 juli 2023 – is met de invoeging van art. 802a Rv. de mogelijkheid toegevoegd om de Jeugdrechter zitting te laten houden in de gesloten instelling waar de minderjarige zich bevindt. De bepaling is komen te luiden:

      “In alle zaken betreffende een verzoek tot verlening van een machtiging als bedoeld in paragraaf 6.1 van de Jeugdwet, een verzoek op grond van Afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 of betreffende een voorziening in het gezag als bedoeld in artikel 241 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter bepalen dat de zitting wordt gehouden in de gesloten accommodatie, bedoeld in de Jeugdwet, waarin de jeugdige verblijft.”

      Zie voor de wijziging die per 1 juli 2023 ingaat de Memorie van Toelichting. De Minister merkt op, dat deze wijziging is ingevoerd op advies van de Kinderombudsman. De MvT meldt:

      “Daarmee wordt voorkomen dat de jeugdige door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) onder begeleiding vervoerd moet worden naar een gerechtsgebouw en daar (in het cellencomplex) soms vele uren moet wachten op de behandeling van zijn zaak. Het betreft kwetsbare jongeren die civielrechtelijk gesloten zijn geplaatst om behandeld te kunnen worden.”

      Behandeling familiezaken met gesloten deuren

      In verband met de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbenden, geschiedt de mondelinge behandeling met gesloten deuren (art. 803 lid 1 Rv.).

      De rechter kan evenwel op verzoek van een belanghebbende bepalen dat de mondelinge behandeling geheel of gedeeltelijk openbaar is, indien zwaarwegende belangen bij openbaarheid daartoe aanleiding geven en de belangen als bedoeld in het eerste lid zich daartegen niet verzetten (art. 803 lid 2 Rv.).

      Mededeling datum waarop uitspraak gedaan wordt in familiezaak

      Na afloop van de mondelinge behandeling deelt de rechter aan de ter zitting verschenen personen mede op welke zitting de beschikking zal worden uitgesproken (art. 804 Rv.).

      Toezending beschikking familiezaak aan partijen

      De griffier verstrekt of verzendt onverwijld een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, de verschenen belanghebbenden en de niet verschenen belanghebbenden aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. De griffier verstrekt of verzendt eveneens een afschrift van een beschikking die een minderjarige of de herroeping van een adoptie betreft, aan de raad voor de kinderbescherming, tenzij de beschikking het levensonderhoud van de minderjarige betreft (art. 805 lid 1 Rv.).

      Mededeling beroepstermijn familiezaken

      De griffier vermeldt daarbij de termijn waarbinnen en de wijze waarop hoger beroep kan worden ingesteld (art. 805 lid 2 Rv.).

      Toezenden berekening alimentatie bij de beschikking in alimentatiezaken

      Bij beschikkingen betreffende het verstrekken van levensonderhoud verstrekt de griffier aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden de berekeningen van de behoefte en de draagkracht die mede aan de beschikking ten grondslag liggen (art. 805 lid 3 Rv.).

      Hoger beroep tegen beschikkingen in andere dan scheidingszaken

      Ten opzichte van de algemene regel voor hoger beroep in beschikkingen (art. 358 lid 2 Rv.) gelden voor familiezaken niet zijnde echtscheidingsprocedures – amper waar te nemen – afwijkende regels voor het instellen van hoger beroep (art. 806 lid 1 Rv.).

      Hoger beroep tegen de beschikking kan worden ingesteld:

      – door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
      – door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

      Het verschil zit in de woorden “en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is toegezonden”. Zie voor de algemene regeling de pagina Hoger beroep tegen beschikkingen.

      Op de procedure in hoger beroep zijn art. 799 Rv. tot en met art. 805 lid 1 Rv. van overeenkomstige toepassing (art. 806 lid 2 Rv.).

      Geen rechtsmiddel (behalve cassatie) mogelijk in de volgende familiezaken

      Tegen beschikkingen over de volgende onderwerpen staat volgens art. 807 Rv. – afgezien van cassatie in het belang der wet – geen rechtsmiddel open:

      – voorlopige ondertoezichtstelling minderjarige (art. 1:257 B.W.);

      – wijziging van de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling belast is (art. 1:259 B.W.);

      – beslissingen over geschillen inzake de ondertoezichtstelling (art. 1:262b B.W.);

      – bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing inzake de verzorging en opvoeding van de minderjarige (art. 1:263 lid 3 B.W.);

      – vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (art. 1:264 B.W.);

      – gehele of gedeeltelijke intrekking van de schriftelijke aanwijzing door de GI (art. 1:265 B.W.).

      Hiervan is uitgezonderd de beschikking ingevolge art. 1:265f lid 2 B.W. (beslissing kinderrechter over de beperking van de contacten van een met gezag belaste ouder met de minderjarige met het oog op een uithuisplaatsing).

      Blijkens het arrest HR 9 februari 2024 (hoger beroep verzoek netwerkplaatsing) geldt dit rechtsmiddelenverbod niet voor een verzoek van de – uit de ouderlijke macht ontzette – moeder om de kinderen bij haar moeder te plaatsen (zgn. netwerkplaatsing). Het Hof had ten onrechte geoordeeld, dat dit verzoek – dat is gestoeld op 1:265d lid 2 B.W. – ook valt onder het rechtsmiddelenverbod van art. 807 Rv.. De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2):

      “Tegen eindbeschikkingen staat hoger beroep open tenzij de wet anders bepaalt (art. 358 lid 1 Rv). Art. 807 Rv sluit ten aanzien van beschikkingen, gegeven op de voet van een aantal in het artikel opgesomde bepalingen, de mogelijkheid van een gewoon rechtsmiddel uit.

      Tot die bepalingen behoort niet art. 1:265d BW, op welke bepaling de beschikking van de rechtbank berust. Anders dan beslissingen, gegeven op de voet van de art. 1:263-265 BW, waarin het gaat om door een gecertificeerde instelling in het kader van haar toezichthoudende taak gegeven schriftelijke aanwijzingen, heeft de wetgever beslissingen op de voet van de art. 1:265a-j BW niet van beoordeling in hoger beroep willen uitsluiten.”

      Opmerkelijk genoeg heeft de wetgever wel art. 1:265f lid 2 B.W. genoemd als uitzondering op het rechtsmiddelenverbod, maar art. 1:265a B.W. tot en met art. 1:265j B.W. niet. Volgens de Hoge Raad was dat echter wel de bedoeling.

      Zie over het materiële recht inzake OTS ook de pagina Ondertoezichtstelling.

      Verder zijn van hoger beroep uitgesloten beschikkingen inzake:

      – aanhouding beslissing tot herstel van het gezag van de ouder voor een proeftijd (art. 1:278 lid 2 B.W.);

      – wijziging verblijfplaats minderjarige door de ouder(s) nadat deze tenminste een jaar bij een pleeggezin heeft gewoond (art. 1:253s B.W.) c.q. door de voogd (art. 1:336a B.W.);

      – benoeming tijdelijke bewindvoerder bij meerderjarigenbewind (art. 1:435 lid 2 B.W.) dan wel bij mentorschap over een meerderjarige (art. 1:452 lid 2 B.W.).

      Procedures betreffende minderjarigen worden behandeld door de Kinderrechter

      Zaken betreffende minderjarigen die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt worden behandeld door de kinderrechter. Dit met uitzondering van zaken welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen (art. 808 Rv.).

      Indien deze de zaak naar de meervoudige kamer verwijst, neemt de kinderrechter aan de mondelinge behandeling deel.

      Rechtbank beslist in zaken betreffende minderjarigen van 12 jaar en ouder niet dan na het horen van de minderjarige

      In zaken betreffende minderjarigen beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken (art. 809 lid 1 Rv.).

      In de kwestie leidend tot HR 20 mei 2022 (horen minderjarige) wees de Hoge Raad de cassatieklachten van de moeder inzake het horen van de minderjarige in het kader van art. 809 Rv. van de hand. De conclusie van de P-G van 18 maart 2022 in deze zaak werd door de Hoge Raad gevolgd (met een art. 81 R.O.) afwijzing). Deze conclusie bevat enkele interessante opmerkingen over de toepassing van art. 809 Rv.

      De regeling van art. 809 Rv. is een uitwerking voor de Nederlandse wet van art. 12 IVRK. Zie ook de pagina Verdragen familierecht. De P-G merkt op, dat de hoorregeling van minderjarigen een recht – en (in principe) geen plicht – inhoudt van de minderjarige van twaalf jaar en ouder in om zijn mening aan de rechter kenbaar te maken. In deze zaak had de voorzitter van het Hof een gesprek gehad met het kind om haar mening over de omgangsregeling te horen. De stelling van de moeder, dat het Hof niet deskundig was om te onderkennen of het kind hierbij wel haar werkelijke mening had laten blijken wees de P-G (Myriam Lückers) van de hand. Zij schreef hierover:

      “3.20 (…) Het hof overweegt in rov. 5.11 dat:

      “(…) tegen de achtergrond van het langdurige loyaliteitsconflict waarin [de dochter] zich bevindt niet eenvoudig is om vast te stellen hoe vrij [de dochter] zich voelt om een eigen mening te vormen en die te uiten (…)”

      3.21 Het hof erkent hiermee dat een kind dat zich in een loyaliteitsconflict bevindt niet altijd zijn vrije mening kan geven. Anders dan het onderdeel lijkt te suggereren is er echter in het kader van de hoorregeling van art. 809a Rv geen plaats om een psycholoog die deskundig is op het gebied van ouderverstoting aanwezig te laten zijn bij het kindgesprek om vast te stellen of hetgeen de dochter heeft verklaard ook daadwerkelijk haar eigen mening is. Het gesprek dient ook niet als bewijs, maar geeft de mogelijkheid aan een kind om zijn mening ten aanzien van de kwestie waarover een rechter moet beslissen kenbaar te maken.

      Het hoorrecht van art. 809 Rv. geldt niet voor procedures over het levensonderhoud van een minderjarige, die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt. Dit impliceert dat minderjarigen van 16 jaar en ouder in alimentatiezaken ook hun zegje mogen doen.

      Het horen van de minderjarige is niet nodig, als het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft.

      De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. Hetzelfde geldt in zaken betreffende het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.

      Horen van de betrokkene in procedures betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap

      In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling en mentorschap is de eerste volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onder curatele te stellen of gestelde persoon, ten aanzien van degene wiens goederen het betreft alsmede ten aanzien van de persoon ten behoeve van wie mentorschap is verzocht of is ingesteld (art. 809 lid 2 Rv.).

      Achterwege laten horen minderjarige in spoedeisende zaken

      Indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, kan de rechter de beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in art. 1:265i lid 2 B.W. geven zonder toepassing van art. 809 lid 1 Rv. (art. 809 lid 3 Rv.).

      Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.

      Nadere oproeping minderjarige om gehoord te worden

      Als de minderjarige van de in het eerste en derde lid bedoelde gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan de rechter een nadere dag bepalen, waarop hij voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan kan de zaak zonder hem worden behandeld (art. 809 lid 4 Rv.).

      Voorzieningen met betrekking tot minderjarigen

      De rechter kan – wanneer het minderjarigen betreft – altijd het advies van de Raad voor de Kinderbescherming inwinnen (art. 810 lid 1 Rv.). Dit tenzij het gaat om de kinderalimentatie.

      De raad voor de kinderbescherming kan in deze zaken eigener beweging zijn mening schriftelijk aan de rechter kenbaar maken of ter terechtzitting verschijnen, indien de raad dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht (art. 810 lid 2 Rv.).

      De raad voor de kinderbescherming ontvangt daartoe onverwijld een afschrift van het verzoekschrift, en wordt tijdig van het tijdstip van de terechtzitting op de hoogte gesteld (art. 810 lid 3 Rv.).

      Wanneer de zaak evenwel de ondertoezichtstelling van een minderjarige betreft, dan wel de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, beslist de rechter niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping daartoe van de raad voor de kinderbescherming (art. 810 lid 4 Rv.).

      Dit met uitzondering van de toepassing of overeenkomstige toepassing van:

      – vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (art. 1:264 B.W.);

      – gehele of gedeeltelijke intrekking van de schriftelijke aanwijzing door de GI (art. 1:265 B.W.).

      Overlegging deskundigenrapport door ouder in zaken betreffende minderjarigen

      In zaken betreffende minderjarigen beslist de rechter pas nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet (art. 810a lid 1 Rv.).

      De achtergrond van art. 810a Rv is gelegen in de wens van de Tweede Kamer om tegemoet te komen aan de veelgehoorde kritiek van ouders met betrekking tot de gebrekkige mogelijkheden die hun ten dienste staan om een rapport van de RvdK te bestrijden met de resultaten van extern deskundigenonderzoek. Volgens hen werden verzoeken om een tegenonderzoek te vaak afgewezen waardoor het beginsel van equality of arms geweld werd aangedaan: de rapportage van de RvdK bepaalt in de praktijk in hoge mate de uitkomst en er is te weinig mogelijkheid voor kritische tegenspraak. Ruimere mogelijkheden voor contra-expertise werden bepleit. Naar aanleiding hiervan is art. 810a Rv. in de wet opgenomen.

      Dit geldt niet in zaken als bedoeld in art. 810a lid 2 Rv., en ook niet in zaken die het levensonderhoud van een minderjarige betreffen.

      Ook geldt dit blijkens de conclusie van de P-G van 18 maart 2022 (randnr. 3.33) niet in zaken die gaan over de omgangsregeling (een debat tussen de ouders). Ook al was er in die zaak wel mede sprake van een ondertoezichtstelling van het kind.

      Eenzelfde oordeel is te vinden in Hof Arnhem 4 november 2021. Het Hof overwoog:

      “5.3 Het hof vat het verzoek van de vader op als een verzoek op basis van het tweede lid van artikel 810a Rv, nu hij het hof heeft verzocht een contra-expertise te gelasten. Het hof is echter van oordeel dat het tweede lid niet van toepassing is nu sprake is van een geschil tussen de ouders onderling. Het tweede lid regelt het recht op een contra-expertise in zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Daarmee wordt voor de verweerder tegenover de overheidsinstantie recht gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’.”

      Benoeming deskundige in zaken van ondertoezichtstelling van minderjarigen

      In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet (art. 810a lid 2 Rv.).

      Kosten van de deskundige in zaken van ondertoezichtstelling van minderjarigen

      In de in art. 810a lid 2 Rv. genoemde zaken wordt het aan de in dat lid bedoelde deskundige toekomende bedrag overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald. Van de ouder kan een bijdrage worden gevraagd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels (art. 810a lid 3 Rv.).

      Recht op inzage in procedures betreffende minderjarigen

      In zaken betreffende minderjarigen worden krachtens art. 811 lid 1 Rv. als belanghebbenden bij het recht op inzage en afschrift op grond van art. 290 Rv. van door de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie overgelegde bescheiden, en van door een deskundige op verzoek van de rechter overgelegde bescheiden aangemerkt:

      a. de verzoekers;

      b. ouders en voogden;

      c. degenen die de minderjarige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en die uit dien hoofde een nauwe persoonlijke betrekking met het kind hebben, en

      d. de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij de rechter is gebleken dat hij niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

      Inzage of afschrift kan evenwel worden geweigerd door de rechter aan wie de bescheiden zijn overgelegd, op een van de gronden, genoemd in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, van de Wet open overheid (art. 811 lid 2 Rv.).

      Tegen de beschikking tot weigering van inzage staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet (art. 811 lid 3 Rv.).

      Overdragen van de minderjarige aan de rechthebbende ouder

      Iedere beschikking waarbij het gezag over minderjarige kinderen wordt toegewezen, geeft de rechthebbende ouder de bevoegdheid om ‘afgifte’ van de minderjarige af te dwingen, zo nodig met de ‘sterke arm der wet’ (de politie) (art. 812 lid 1 Rv.).

      Medewerking Openbaar Ministerie

      Het openbaar ministerie verleent krachtens art. 813 lid 1 Rv. zo nodig zijn medewerking:

      a. aan de voorgeleiding van een minderjarige voor de rechter op grond van art. 809 Rv.;

      b. aan e overbrenging van een minderjarige in verband met een uithuisplaatsing ingevolge art. 1:265b B.W. of art. 1:326 B.W. (bij voogdij);

      c. of de afgifte van minderjarigen op grond van art. 812 Rv.;

      d. de tenuitvoerlegging van beschikkingen op grond van art. 1:278 lid 2 B.W. (verblijf bij de ouder gedurende de proeftijd tot herstel van het ouderlijk gezag);

      Bevoegdheid tot binnentreden politie voor tenuitvoerlegging beschikkingen inzake een minderjarige in familiezaken

      De ambtenaar van politie die door het openbaar ministerie is aangewezen om de in art. 813 lid 1 Rv. bedoelde medewerking te verlenen, heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (art. 813 lid 2 Rv.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 18-04-2024]

      Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek III Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!